Deel II
De Vergeten Staking:
Het verhaal van de April-meistakingen van 1943 en een onderzoek naar de mogelijke factoren die hebben bijgedragen aan het vergeten van deze noemenswaardige gebeurtenis.
Inleiding
Elke twee jaar wordt de Nederlandse zomer gekenmerkt door oranje vlaggen in de straat, het oorverdovende gejuich van de buren, en enkel tv-reclames in het kader van het Nederlands elftal. Nu het nogmaals (tijdens het Europees kampioenschap van 2021) onbevredigend is afgelopen zal de hoop weer gevestigd worden op het volgende eindtoernooi. Desalniettemin blijft het “Oranjegevoel” een sterk meetpunt voor nationalistische gevoelens, en gevoelens van saamhorigheid, binnen de Nederlandse samenleving.
Uit een enquêteonderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei blijkt namelijk dat 47% van de Nederlanders een saamhorigheidsgevoel ervaart bij sportwedstrijden.[1] Uit datzelfde onderzoek kwam naar voren dat een nog groter deel (53%) deze verbondenheid ervaart op de Bevrijdingsdag van 4 mei.[2] Op Dodenherdenking ligt dat percentage zelfs op 61%.[3] Deze percentages geven een blijk van het feit dat er nog altijd een sterk verbondenheidsgevoel heerst binnen Nederland als het gaat om de Tweede Wereldoorlog. Waaruit kan worden afgeleid dat er binnen in ieder geval een deel van de bevolking de wens heerst om de herinnering aan de oorlog in ere te houden. Desalniettemin worden bepaalde historische figuren, daden en gebeurtenissen alsnog vergeten – of zelfs uitgezonderd. Hierbij is de ‘vergeten’ April-meistakingen van 1943 bij uitstek een goed voorbeeld. Dit onderzoeksrapport zal daarom deze gebeurtenis tot in meer detail bespreken, met als hoofdvraag: “Hoe komt het dat de April-meistakingen zo zijn vergeten in de Nederlandse herdenkingscultuur?”
De naoorlogse herdenkingscultuur van Nederland speelde hierbij een belangrijke rol, en samen met de substantieelste bron op het gebied van de stakingen, De April-Mei-Stakingen van 1943 van Dr. P.J. Bouman[4] kan hiermee een beginnende hypothese worden geschetst voor het beantwoorden van de hoofdvraag van dit onderzoek. Om de juiste context voor ogen te hebben is het behandelen van de aard van de April-meistakingen van groot belang.
De April-meistakingen
De April-meistakingen vonden zich grotendeels plaats tussen het tijdsbestek van 29 april en 2 mei 1943.[5] De stakingen hebben haar oorsprong in de machinefabriek Stork in Hengelo.[6] Nadat enkele arbeiders tijdens hun middagpauze langs de drukkerij Smith waren gelopen, zagen ze een oproep op het raam staan waarin werd afgekondigd dat Nederlandse krijgsgevangen zich weer terug moesten keren naar Duitsland, om daar tewerkgesteld te worden.[7] Als reactie hierop, besloot men om in verzet te gaan door te gaan staken.[8] De stakingen begonnen eerst in Hengelo, gingen daarna over tot verschillende steden nabij Twente, en vonden uiteindelijk ook door de rest van Nederland plaats.[9]
De April-meistakingen van 1943, samen met de Februaristaking (1941) en de Spoorwegstaking (1944), is erkend als een van de drie grootste stakingsacties die in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog werden uitgevoerd.[10] In tegenstelling tot de Februaristaking bleven de April-meistakingen in de grote steden van Nederland nogal beperkt.[11] Het aantal participerende stakers wordt desalniettemin geschat op 200.000., verspreid over 540 apart georganiseerde stakingen.[12] Daarmee behoren de stakingen tot een van de grootste stakingsacties in de Nederlandse geschiedenis – en de grootste van de drie stakingsacties in het bezette Nederlandse gebied.[13]
Zoals reeds benoemd, is de aankondiging dat Nederlandse krijgsgevangenen naar Duitsland zouden worden gestuurd voor de arbeitseinsatz (tewerkstelling) de directe oorzaak van het uitbreken van de stakingen. De achterliggende redenen van het besluit van de nationaalsocialistische bevelhebbers om de oud-militairen weer in krijgsgevangenschap te nemen, zijn in twee delen onder te verdelen. Ten eerste, was er een groot arbeidstekort in Duitsland ten gevolge van de oorlog in aan het oostfront. De Duitse oorlogsindustrie had daarom meer arbeiders nodig zodat de oorlog voortgezet kon worden. In 1942 hadden de nazi’s al maatregelen getroffen om het arbeiderstekort aan te vullen, zoals de aankondiging van Hitler waarin werd gesteld dat ook de niet-werklozen gedeporteerd konden worden. Daarnaast werd Fritz Sauckel benoemd als “Generalbevollmächtiger für den Arbeitseinsatz” (Algemeen Gevolmachtigde van de Arbeidsinzet).[14] Na Sauckel’s aanstelling, deed hij vrijwel meteen een oproep op arbeiders uit Nederland. In de periode tussen september 1942 en 10 april 1943 waren dit er 100.000.[15] In de periode tussen januari en 30 april 1943 werden er opnieuw 100.000 man geëist.[16] Uit rapporten blijkt dat de tweede achterliggende reden is gebaseerd op het feit dat Duitse officieren vreesden over het ontstaan van een collaboratie tussen de oud-militairen en geallieerde krachten indien dezen Nederland binnen zouden vallen.[17]
Figuur 1. De verspreiding van de stakingen op 30 april en 3 mei 1943.[18]
Als reactie op de stakingen in Nederland, werd door de hogere SS- en Politieleider, Hans Albin Rauter, het standrecht op 1 mei afgekondigd.[19] Hiermee was aan SS en politie-eenheden toestemming verleend om “onverwijld en zonder waarschuwing” te schieten op mensen die zich in grote groepen op straat bevonden.[20] Als gevolg van deze maatregel, in combinatie met vele arrestaties die tijdens de stakingen plaatsvonden, nam het aantal stakingsacties drastisch af. Het standrecht en de veelvuldige willekeurige arrestaties hebben er uiteindelijk toe geleid dat 179 mensen gefusilleerd zijn.[21]
Deze tragedie heeft de strijdlust tot het verzetten tegen de Duitse autoriteiten niet geheel kunnen doven. Verschillende schrijvers zien de stakingen daarom ook wel als een keerpunt in de houding van het Nederlandse volk ten opzichte van de bezetters.[22] De tragedie gaf als het ware aan dat de Nederlandse burgers niet langer bereid waren om de overheersing van de Nationaal socialisten en NSB te accepteren.[23] Gezien deze belangrijke rol van de stakingen tijdens de Tweede Oorlog, blijft het merkwaardig dat, ten opzichte van de Februari- en Spoorwegstaking, de April-meistakingen doorgaans vergeten worden.
Het vergeten verzet
Deels heeft het antwoord zijn oorsprong in de directe naoorlogse herdenkingscultuur. Van Ooijen en Raaijmakers stellen dat er een discours heerste in Nederland, en vele andere Europese landen, waarin de aandacht wordt gelegd op het herdenken van de “actieve slachtoffers”.[24] Actieve slachtoffers waren individuen die waren omgekomen na het verrichten van heldhaftige daden.[25] Daartegenover stonden de passieve slachtoffers, die niet altijd vanwege een directe oorzaak zijn omgekomen.[26] De tweedeling in slachtoffers die wel of niet herdacht zouden worden was onmiskenbaar in de Richtlijnen van de Dodenherdenking van 4 mei na 1947. Daarin staat omschreven dat slechts soldaten en verzetsstrijders herdacht zouden worden.[27] De “gewone burger” was hiermee uitgesloten, en daarmee ook het gros van de mensen die meededen aan de stakingen.
Verder zocht de naoorlogse gedachtegang een verheerlijking van het patriottisme en het verzet, als noodzakelijke en effectieve elementen voor het bestrijden van de teleurstelling en trauma’s die het Nederlandse volk had doorleeft tijdens de Duitse bezetting en de Tweede Wereldoorlog.[28] Het is enigszins opmerkelijk te noemen dat deze gedachtegang men er niet toe zette om een van de grootste vormen van burgerlijk verzet te eerbiedigen. Het lijkt erop dat de gevallen burgers van de April-meistakingen beschouwd werden als “passieve” slachtoffers. Geheel onlogisch was dit niet gezien sommigen tot slachtoffers waren gemaakt ondanks geen of beperkte betrokkenheid bij de stakingen, om zo het staken van anderen te voorkomen.[29] Anderzijds waren een heleboel stakers actieve slachtoffers, het besluit om mee te staken had direct geleid tot hun dood. De stakers die meededen aan de April-meistakingen bekleedde hierdoor een lastige rol in de dichotomie tussen “actieve” en “passieve” slachtoffers, waardoor zij uitgesloten bleven van de nationale herdenkingen.
Afgezien van deze uitsluiting die veroorzaakt werd door de naoorlogse herdenkingscultuur, zijn er andere mogelijke factoren die een rol hebben kunnen spelen bij de vergetelheid. Het overkoepelende probleem bij het identificeren van deze factoren, is de constructie van de nationale herinnering aan de Oorlog. De sociale herinnering aan de Tweede Wereldoorlog wordt immers gekarakteriseerd door “meervoudigheid”.[30] De meervoudigheid kenmerkt zich niet alleen in de georganiseerde lokale herdenkingen, maar ook in de grote hoeveelheid van beschikbare bronmaterialen over en representaties van de oorlog. Er is een breed scala aan monumenten, boeken, tv-series, films, theaterstukken, lessen, lezingen en musea gewijd aan de Tweede Wereldoorlog. Gezamenlijk en in combinatie met elkaar, vormen al deze herinneringspraktijken, bronnen en representaties het prominente collectieve geheugen aan de oorlog binnen Nederland.[31] Hierdoor is voor het nauw uitzoeken van hoe de April-meistakingen zijn vergeten veel meer onderzoek nodig. Echter is er nog een factor die ik in dit onderzoek nader zal behandelen: de rol van het boek De April-Mei-Stakingen van 1943, geschreven door de heer Pieter Jan Bouman en uitgevoerd op verzoek van het toenmalige RIOD (huidige NIOD).[32]
Bespreking van Boumans’ onderzoek
Bouman heeft de volgende passage in de inleiding van zijn boek geschreven:
“Het stakingsonderzoek leverde meer op dan een chronologisch- geordend stuk geschiedenis uit de bezettingstijd. Het vormt ook een bijdrage tot de kennis van het Nederlandse volk. Waar men spontaan staakte en het verzet soms volhield, ook na afkondiging van het standrecht, kwamen temperament en karakter aan het licht — niet alleen van personen, maar ook van groepen. Vooral van grote groepen, want in de regel vond het verzet in groepsverband plaats. Het rijk-gevarieerde beeld van deze groepsreacties vormt m.i. een bijdrage tot ons sociologisch en sociaal-psychologisch inzicht — stellig tot onze kennis omtrent de streek- en volkskarakters in Nederland, waarover weliswaar reeds een vrij uitgebreide literatuur bestaat, doch concrete gegevens schaars zijn.”[33]
Boumans’ onderzoek over de stakingen behandelt dus niet alleen de gebeurtenissen rondom de stakingen, maar ook de door hem veronderstelde inzichten in sociale-psychologie verschillen tussen bevolkingsgroepen in Nederland.
In mijn optiek had de sociologische en sociaal-psychologische een interessante invalshoek kunnen zijn geweest. Echter laat Bouman veel steken vallen doordat hij zijn onderzoek vooral laat leiden door het a priori benadrukken van sociaal-psychologische verschillen tussen de bevolkingsgroepen op basis van een geografische verdeling. De afbakening van het onderzoek op basis van ‘het streekkarakter’ is te nauw, omdat hierdoor weinig tot geen reflecties van de sociale en materiële omstandigheden in acht zijn genomen. Precies deze omstandigheden zouden significante invloeden kunnen hebben op het betreffende ‘streekkarakter’.
Een dergelijke kritiek is al eerder geleverd door de Vlaamse historici Antoon Vrints & Dirk Luyten in het Tijdschrift voor Geschiedenis.[34] Zij observeren dat, wanneer Bouman wel andere verdelingen maakt binnen zijn onderzoek dan op geografisch basis, zoals bij de metaalwerkers die in staking gingen, hij alsnog verwijst naar intrinsieke character eigenschappen zoals “intelligentie, organisatievermogen en neiging tot solidariteit” als factoren voor de verschillen in handeling tussen verschillende bevolkingsgroepen tijdens de stakingen.[35] In tegenstelling tot Bouman, beargumenteren Vrints en Luyten dat dit niet per se de doorslaggevende factoren hoeven te zijn. Bij de metaalarbeiders was de achterliggende reden om te blijven staken of om eerder te staken veelal gebaseerd op het bekleden van een dominantere positie ten opzichte van de bezetter, omdat de metaalsector toentertijd op grote schaal produceerde voor Duitsland.[36]
Deze essentialiserende neigingen die aan de basis staat van zijn concept omtrent ‘het streekkarakter’ zijn zelfs te herkennen op plaatsen waarin Bouman zelf constateert dat het streekkarakter waarschijnlijk geen tot bijna geen rol heeft gespeeld in het verloop van de stakingen.[37] Bij de mijnwerkers in Limburg, beargumenteerd hij net als bij de metaalarbeiders, dat het eerder staken van de ondergrondse mijnwerkers deels veroorzaakt is door een sterk solidariteitsgevoel en een krachtig zelfbewustzijn.[38] Naast deze versimpelde sociologische analyses kunnen aan Bouman ook andere fouten aangeschreven worden. Bouman constateert bijvoorbeeld de irritatie van het de Limburgse mijnwerkers met de Duitze bezetters, maar schrijft deze toe aan de controle en leugenachtigheid die zij laten doorschemeren in de media en het inzetten van spionage netwerken rondom de mijnwerekers .[39] Concretere maatregelen zoals het verlengen van de werkdagen en het invoeren van werkzondagen tijdens het afgelopen jaar worden over het hoofd gezien.[40]
Het RIOD was toen het boek van Bouman werd uitgebracht ook al bekent met enige zwaktes binnen zijn methodiek en uitwerking.[41] Echter heeft het, voor zover bekent, geen acties ondernomen om dit na publicatie te corrigeren. Verder werd er voor het inzien van Bouman’s onderzoeksdocumenten tot aan 2007 geen toestemming geleend.[42] Naast de problematiek dus met het onderzoek van Bouman, was het ook niet mogelijk voor een andere auteur om zijn bevinden te verwerken. Dit heeft er toe geleid dat ieder nieuw onderzoek op zijn onderzoek moest bouwen – of op lokale verhalen die mondelings of schriftelijk door de generaties heen gedeeld werden. Hoogstwaarschijnlijk is dit een grote een hinderpaal geweest op het verspreiden van de bestaande kennis over de stakingen zowel als het vergaren van nieuwe kennis.
Conclusie
De April-meistakingen van 1943 worden door sommige auteurs beschreven als een keerpunt in de Nederlandse houding ten opzichten van de Duitse bezetter, maar ongelukkigerwijze is deze gebeurtenis en de stakers die zich tijdens de late april- en vroege meidagen hebben ingezet aan de Nederlandse geschiedenis verloren gegaan. In dit onderzoeksrapport heb ik kort een overzicht gegeven van het verloop van de stakingen en het handelen van de Duitse die een oorzaak biede voor het uitbreken van de stakingen. Verder heb ik deels antwoordt geprobeerd te geven op de hoofdvraag: Hoe komt het dat de April-meistakingen zijn vergeten in Nederland?
Om deze vraag te doen beantwoorden heb ik beargumenteerd dat vanwege de directe naoorlogse herdenkingscultuur, wat zich niet richten op het herdenken van passieve slachtoffers, de burgerlijke slachtoffers van de staking uitgesloten werden van de nationale herdenkingen. In combinatie met een overvloed aan andere herinneringspraktijken, bronnen en representaties vormt de herdenking een van de delen van de sociale herinnering aan en van de tweede oorlog. Om meer te weten te komen over de mogelijke invloeden van de andere delen van deze herinnering in de uiteindelijke vergetelheid rondom de April-Meistakingen is verder onderzoek nodig.
Tenslotte, kan er gesteld worden dat het meest uitgebreide werk over de April-meistakingen, Pieter Jan Bouman’s, De April-Mei-Stakingen van 1943, in opzet te nauw is. Boumans focus op het ‘streekkarakter’, essentialiseert het handelen van de stakers op geografische en niet sterk doordachte basis. Zelfs wanneer hij dit niet met opzet doet overheersen achterliggende gedachtegangen van zijn achterhaalde sociologische en sociaalpsychologische methodiek. Hierdoor word weinig ruimte gemaakt voor het vast stellen van materiële of sociale factoren die invloed kunnen hebben gehad op de stakingsacties. Deze tekortkomingen in Boumans onderzoek, en het beperken van de inzage naar zijn werk door het NIOD’s hebben er mogelijk aan bijgedragen dat verder onderzoek naar de April-meistakingen niet gestimuleerd, waardoor de kennis rondom de stakingen beperkt bleef, en dezen, langzamerhand vergeten werden.
BIBLIOGRAFIE
Bevernage, Berber, and Nico Wouters. “State-Sponsored History After 1945: An Introduction.” In The Palgrave Handbook of State-Sponsored History After 1945, edited by Berber Bevernage and Nico Wouters, 1–36. London: Palgrave Macmillan UK, 2018.
Boom, Bart van der. ‘We Leven Nog’. De Stemming in Bezet Nederland. Amsterdam, 2003.
Bouman, Pieter Jan. De April-Mei-Stakingen van 1943. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1950.
“‘Gevoel van saamhorigheid bij Dodenherdenking groter dan bij sportwedstrijden,’” April 30, 2021. https://nos.nl/l/2378837.
Horst, Liesbeth van der. April/Mei ’43: De Stakingen Als Keerpunt. Amsterdam: Verzetsmuseum, 1993.
Lagrou, Pieter. The Legacy of Nazi Occupation: Patriotic Memory and National Recovery in Western Europe, 1945–1965. Studies in the Social and Cultural History of Modern Warfare. Cambridge: Cambridge University Press, 1999.
Liempt, Ad van. Hier is het gebeurd. Zwolle: Wbooks, 2020.
Lieshout, Jan W.V. van. Oranje Boven in Limburg: De April-meistakingen van 1943. Maastricht: Verzetsmuseum Amsterdam, 1993.
Ooijen, Iris Van, en Ilse Raaijmakers. “Competitive or Multidirectional Memory? The Interaction between Postwar and Postcolonial Memory in the Netherlands.” Journal of Genocide Research 14, no. 3–4 (November 1, 2012): 463–83.
Oosterholt, Roderik. “Met Het Parool als strijdwapen: hoe de illegale pers de Nederlander aanzette tot verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog.” Bachelorscriptie, Universiteit Utrecht, 2017.
Plicht, Elias van der. 1943: Onderdrukking en verzet. Leven in Bezet Nederland 4. Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum, 2018.
“Rapport van Niod over ‘April-Mei stakingen 1943’ van P.J. Bouman.” Nijmegen: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD), July 4, 1950. Archief 255 April-Meistakingen; 2e Notities en rapporten m.b.t. het onderzoek. De collecties van het NIOD.
Ribbens, Kees. “Strijdtonelen – De Tweede Wereldoorlog in de Populaire Historische Cultuur.” Tijdschrift Voor Geschiedenis 127, no. 1 (April 1, 2014): 85–106.
Vrints, Antoon, and Dirk Luyten. “De April-Meistakingen van 1943: belang en betekenis heroverwogen.” Tijdschrift voor Geschiedenis, 128, no. 1 (2015): 69–92.
Witte, Truus de. Op een onbekende plaats begraven: De April-Meistakingen van 1943, een onderzoek naar oorlogsvermissing. Vol. 1. Leeuwarden: Elikser, 2009.
Wolthuis, Petra. Er hoeft er maar één te beginnen: De April-meistaking 1943, 2018.
[1] “‘Gevoel van saamhorigheid bij Dodenherdenking groter dan bij sportwedstrijden,’” April 30, 2021, https://nos.nl/l/2378837.
[2] Ibidem.
[3] Ibidem.
[4] Bouman, Pieter Jan. De April-Mei-Stakingen van 1943. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1950.
[5] Petra Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen: De April-meistaking 1943, 2018, 5 en 31.
[6] Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen, 12-14; Elias van der Plicht, 1943: Onderdrukking en verzet, Leven in Bezet Nederland 4 (Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum, 2018), 40-41.
[7] Ibidem.
[8] Ibidem.
[9] Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen, 16-22.
[10] Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen, 69; Antoon Vrints en Dirk Luyten, “De April-Meistakingen van 1943: belang en betekenis heroverwogen,” Tijdschrift voor Geschiedenis 128, no. 1 (2015): 69–92.
[11] Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen, 25-31
[12] Vrints en Luyten, “De April-Meistakingen van 1943,” 72.
[13] Volgens een onderzoek van Sjaak van Velden naar de stakingen in Nederland van de 19e en 20e eeuw. Daarmee staakten bijna drie keer zoveel arbeiders als tijdens 1920, het één na grootste stakingsjaar sinds 1896. Zoals vermeld in: Vrints en Luyten, “De April-Meistakingen van 1943,” 72.
[14] van der Plicht, 1943, 60-61.
[15] van der Plicht, 1943, 60-61; P.J. Bouman, “De April-Mei-Stakingen van 1943,” Martinus Nijhoff, 1950, 14-15.
[16] Ibidem.
[17] Bouman, De April-Mei-Stakingen van 1943,13-17.
[18] Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen, 18 en 22.
[19] Bouman, De April-Mei-Stakingen van 1943, 48-49
[20] Ibidem.
[21] Truus de Witte, Op een onbekende plaats begraven: De April-Meistakingen van 1943, een onderzoek naar oorlogsvermissing, vol. 1 (Leeuwarden: Elikser, 2009), 299-300. Aangevuld door informatie uit een intern document van Stichting AMS.
[22] Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen, 3 en 56; Liesbeth van der Horst, April/Mei ’43: De Stakingen Als Keerpunt (Amsterdanm: Verzetsmuseum, 1993), 27-29; Bart van der Boom, ‘We Leven Nog’. De Stemming in Bezet Nederland (Amsterdam, 2003).
[23] Ibidem.
[24] Iris Van Ooijen en Ilse Raaijmakers, “Competitive or Multidirectional Memory? The Interaction between Postwar and Postcolonial Memory in the Netherlands,” Journal of Genocide Research 14, no. 3–4 (November 1, 2012): 466.
[25] Ibidem., 466-467.
[26] Ibidem.
[27] Ibidem.
[28] Pieter Lagrou, The Legacy of Nazi Occupation: Patriotic Memory and National Recovery in Western Europe, 1945–1965, Studies in the Social and Cultural History of Modern Warfare (Cambridge: Cambridge University Press, 1999), 1-3.
[29] Wolthuis, Er hoeft er maar één te beginnen, 48-52.
[30] Berber Bevernage en Nico Wouters, The Palgrave Handbook of State-Sponsored History After 1945, (London: Palgrave Macmillan UK, 2018), 2-3.
[31] Kees Ribbens, “Strijdtonelen – De Tweede Wereldoorlog in de Populaire Historische Cultuur,” Tijdschrift Voor Geschiedenis 127, no. 1 (April 1, 2014): 86.
[32] Bouman, De April-Mei-Stakingen van 1943.
[33] Bouman, De April-Mei-Stakingen van 1943, 9.
[34] Vrints en Luyten, “De April-Meistakingen van 1943,” 69–92.
[35] Vrints en Luyten, “De April-Meistakingen,” 85; Bouman, “De April-Mei-Stakingen”, 39 en 156.
[36] Vrints en Luyten, “De April-Meistakingen,” 86.
[37] Bouman, De April-Mei-Stakingen van 1943, 119-124.
[38] Ibidem, 120.
[39] Ibidem.
[40] Jan W.V. van Lieshout, Oranje Boven in Limburg: De April-meistakingen van 1943 (Maastricht: Verzetsmuseum Amsterdam, 1993), 6-7.
[41] “Rapport van het NIOD over ‘April-Mei stakingen 1943’ van P.J. Bouman” (Nijmegen: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD), July 4, 1950), Archief 255 April-Meistakingen; 2e Notities en rapporten m.b.t. het onderzoek, p. 3-4, De collecties van het NIOD.
[42] de Witte, Op een onbekende plaats begraven, 129.